... murmel ik tegen mijzelf als ik terugrij van een aanvoermomentje. Doorweekt is het, het weiland is meer plas dan gras en daarop koersen zeker dertig zwanen rond. Vorige blog sprak ik over nieuw evenwicht, dat woord heeft ondertussen een dubbele lading gekregen. Nieuw evenwicht met de extra tijd die er is en nieuw evenwicht in het vissen tijdens bemaling. Continue worden die polders leeggepompt zonder leger te worden. Een oneindige hoeveelheid aan regen, regen en nog eens regen. Met de nieuwe hengel had ik plannen voor een bepaalde polder. Tegen zekerheid aan grenzende verwachting dat de vis zich rondom een aantal bomenrijen, in een verder kale polder, zal ophouden. Nadeel is dat die rijen aan de overzijde liggen, dus werpen en veel lijn in het water. Geen goede combi met bemaling. De week voordat ik de zwanen in het weiland zie zwemmen met Hans een poging. Voeren op een water waar altijd wel wat te vangen valt en bij een aantal bomenrijen van de andere polder. Tijdens voeren geen bemaling, als we terugkomen wel. Tussendoor vang ik een stapel giebel, Hans giebelt mee maar peutert er ook twee karpers uit, in de polder waar altijd wel wat gebeurt. Zwemmen of niet zwemmen? Dat is waar deze periode over gaat. We hangen tegen het voorjaar aan, dagen worden echt langer en met een beetje temperatuur krijgen die malle karpers dan een zetje en gaan ze zwemmen. Wanneer gaat die vis zwemmen? Dat is dus de vraag. Kijk, als ze niet zwemmen liggen ze, logisch toch? Als ze liggen moet je op de juiste plek voeren, doe je dat niet, dan ben je kansloos. Het opportunistische van meerdere stekken aanmaken in een polder valt wat dat aangaat in de winterperiode wat weg. Als ik terugkom is het miezeren van de ochtend overgegaan in een gestage regenval. Onder aan de dijk is alles zompig, modderig en nat. Ik ploeg van stek naar stek. Geen giebels vandaag. Sterker nog, lijkt op helemaal niets. Alle stekken geven geen leven. De week ervoor naast veel aanbeten ook continue springende karper, nu van dat alles niets. Ik twijfel, doorgaan lijkt gekkenwerk? Als ik dan van de laatste stek teruggesjokt ben naar de eerste, besluit ik toch nog even te gaan zitten. Geen slecht besluit, kort na inleggen een vlotte aanbeet en karper. Toch een tweede rondje en zowaar een tweede vis. Doorweekt maar vooral voldaan taai ik af. Deze polder, met een natuurlijk zeer ruim bestand, is een mooie graadmeter op dat zwemmen/niet zwemmen thema. Hier zul je het verschil snel merken. Logboekje geeft inzicht, ook vorig jaar rond half februari vooral giebel. Nu, op 2/3e van februari karper maar niet zoals het gaat als ze hier echt zwemmen. Weer een week later. Weer eerst naar de polder van de bomenrij. Daar heb ik mijn zinnen echt op gezet. En weer bemaling. Ik had de polder van de giebels en later karper als back-up gezet, baal er wel van. Wil graag met mijn nieuwe hengel vissen maar dan wel op bijpassend water qua stekkeuze en te verwachten formaat vis. In de back-up polder ook bemaling maar omdat ik daar kort onder de kant vis is dat goed te doen. Tijdens het stekken maken een appje van mijn vrouw; brood laten liggen... Wordt het zo'n dag? Nouja, kan het voer even inweken. Thuis gekomen eet ik mijn brood en daarna weer op pad. Als ik terugkom ligt het voer een ruim uur in het water. Al snel beweging op de pen op de eerste stek. Duurt niet lang of hij wordt helemaal plat gelegd en hobbelt rustig met de stroom mee. Ik sla en haak een karper. Zo'n andere manier van aanbijten ten opzichte van de giebels van twee weken terug. Een combinatie van rust en doortastend, dat is karper. Giebel miepelt maar wat rond met dat aas, duurt vaak echt lang voordat ze het echt nemen. Het wordt een gouden middagje. Op alle stekken staat dat pennetje prachtig te huppen, stroming naar links, wind naar rechts. Met regelmaat een onderbreking van het patroon. Zes karpers komen op de kant. De laatste een schitterend exemplaar. Helemaal aan het einde ook nog een giebel. Wat een verschil in twee weken tijd; 6 giebels tegenover 6 karpers. Die zijn duidelijk actief geworden, en dat past in het plaatje van het vroege voorjaar dat we beleven. De polder met de bomenrijen blijft door mijn hoofd spoken. Het weekend na de zes-slag heb ik er mijn zinnen op gezet maar als ik die zondag vroeg eruit stap merk ik dat de combinatie van willen vissen, verder werken aan de inrichting van het aquarium van mijn dochtertje en een verjaardag einde dag aan de andere kant van het land oorlog in mijn hoofd maken. ik zak weg in mijn luie stoel, staar naar buiten. Het is licht aan het worden en alles wijst erop dat het een warme dag wordt. Maar wat niet past, past niet, streep door de visplannen. Geen ramp natuurlijk maar ik hoop wel dat die vissen bij die bomenrijen nog even blijven liggen. Nu ik weet waar ze zijn wil ik er ook van profiteren. Na die lenteachtige zondag valt ook de maandag niet tegen. Als ik na werk richting het water rij om voor te voeren proef ik de lente. Ik voer op deze polder op aantrekkelijke onderbrekingen in de buurt van één van de plekken waar de vis in de winter graag verblijft. Als ze zijn gaan zwemmen perfecte plekken om ze te onderscheppen. Als ik een paar uur later terug ben is de temperatuur behoorlijk gedaald. Gelukkig weinig wind wat zorgt voor een prettige koelte. Heerlijk zo'n avond buiten. Rustig in het, nog steeds, natte gras van stek naar stek sluipen en naar het lichtpennetje turen. Lichtpennetje geeft weinig aan beweging door. Pas op de vierde stek een eerste teken van vis. Mooi stekje, rechts een overstortje waar water uit hoger gelegen sloten de hoofdvaart instroomt. Kleine inham en dan de brede vaart. Ik vis op de plek waar inham en vaart elkaar ontmoeten, op de lichte stroming van het water dat over de overstort vloeit. Er licht veel prut op de bodem hier. Na een serie bewegingen haal ik steeds even op, regelmatig zit de haak vol troep. Wat ligt daar de boel om te ploegen? Beweging valt weg, net voordat ik wil doorstappen zakt het pennetje iets. Komt terug, wordt wat weggedrukt naar de vaart en dan op sleeptouw genomen. Na de aanslag wat gepruttel en dan toch iets wat op een dril lijkt. Uitzetschubje doet zijn best maar komt al snel op de kant. Later die avond een tweede schubje en daarmee een prima visavond. Ook hier is de vis in beweging gekomen, zullen ze in de polder waar ik zo graag wil nog wel bij de bomenrijen liggen? Einde van de week. De vrije vrijdag. Zou het dan gaan lukken? Stralend blauw maar wel een koude ooster. Als ik voor het eerste licht met de hond wandel her en der wit uitgeslagen grasvelden. Niet te vroeg starten maar, boel zal op gang moeten komen. Om 11uur ben ik waar ik al twee maanden wil zijn; de polder met de bomenrijen. Ik zie het direct, bemaling zit er vol op. Ik schud mijn hoofd, wat te doen? Ik loop even heen en weer langs het water, dubbend en denkend. Ik waag het erop. Drie bomenrijen krijgen wat voer. Wel lastig, de maïs moet zeker de afstand die het water diep is van de stek worden gevoerd om op de stek terecht te komen, de kikkererwten niet meer dan een centimeter of twintig (en dus te verwaarlozen) en de 8 millimeter pellets ertussenin. Die vis zoekt het maar uit onder water.
Teruggekomen bij de eerste stek heb ik gezelschap gekregen. Ook dat nog. Ik besluit direct volledig terug te lopen, naar de laatste bomenrij. Daar komt niemand, zeker twee kilometer lopen vanaf hier, groot deel onverhard. Richting half één zit ik als een god in mijn stoeltje. Zonnetje op mijn bol, wind wordt gebroken door de bomenrij en pennetje blijft ondansk de stroming staan. Ik zeg pennetje maar, zeker voor mij, is dit eerder een pen. Hooggeplaatst drijflichaam en drie loodhagels van 0,6gram zorgen dat de boel goed blijft staan. Als het stroomt, altijd kiezen voor een hooggeplaatst drijflichaam. Een laaggeplaatst zal namelijk van het stuitje afgedrukt worden. Al binnen tien minuten krijgt de pen een paar tikken. Het opvolgende uur meerdere lijnzwemmers en opstekers. Er gebeurt van alles onder water. Als ik een keer ophaal om te checken of er geen vuil op de haak zit doe ik dat blijkbaar precies op het moment dat de vis het aas neemt. Bonkige weerstand die direct wegdreunt onder de takken en daar het nodig vind uit het water te springen. De nieuwe twee ponder (Century Armalite) komt direct van pas. Twee soepele halen en de vis is onder de takken vandaan. Vecht wild in het oppervlak. Daarna hangt hij wat tegen de stroming in maar ook daar trek ik hem met de nieuwe stok moeiteloos uit. Niet veel later kan ik hem bewonderen. Kijk, daarom wilde ik hierheen voordat de vis echt gaat zwemmen. Wat een prachtexemplaar. Nieuwe stok voelt ook super, gaat rond maar wat een kracht zit erin; ga ik veel plezier van hebben. Of er moet echt nog een koudeval komen maar vooralsnog lijkt dit mijn laatste "ik weet waar ze liggen" vis van deze 'winter' te worden. Als dit zachte weer aanhoudt heb ik een overdaad aan plannen voor bekende en nieuwe plekken en volgende winter reserveer ik alvast een plekje langs deze bomenrij.
2 Comments
Twee jaar gelden slonk mijn tijd. Keuze om een opleiding te volgen zou directe gevolgen hebben voor het vissen; ergens moest ik op korten. Terugkijkend is het me meegevallen, altijd is er wel ergens een gaatje te vinden. In de periodes dat ik naar deadlines werkte merkte ik wel dat ik me er minder toe kon zetten, ik niet kon vissen vanuit de rust die ik noodzakelijk vind. Tranquillity is een Engelse term die ik beter vind passen bij de gemoedstoestand die ik bedoel. Nu is het volbracht, ja een groot woord, want zo voelt het. Twee jaar studeren, schrijven, onderzoeken, netwerken en (vooral) plezier hebben zijn achter de rug. Papiertje heb ik nog niet officieel, dat komt ergens in april. Met een wegvallende opleidingsdag is vanaf begin dit jaar mijn ritme gewijzigd. terug naar vier werkdagen, vrijdag een vrije dag. Dat dat luxe is besef ik me goed. In het afgelopen half jaar droomde ik vaak al even weg naar deze nieuwe indeling, zag ik me al zitten op die vrije vrijdagen. Poldertje kiezen, wellicht voorvoeren en eerst thuis wat rommelen, dan op pad. Op pad zonder tijdsdruk of gevoel dat je eigenlijk wat anders te doen hebt. Zo start ik het nieuwe jaar. Zonder enige druk een dag pakken en niet loslaten. Voorvoeren op verschillende polderstekken en dan wachten maar. Na lang te hebben gewacht zit ik op de laatste stek. Eindje werpen naar het duikertje dat aan de overkant van het water ligt. Hengel hoog om de lijn niet teveel door de bemaling op te laten pakken. Met wat prielwerk lukt het om het pennetje in zicht te houden. Af en toe opnieuw inwerpen omdat er wat vuil in de lijn is gekomen en het rood uit zicht raakt. Het duurt lang en er gebeurt niks. Ik voel een eerste blank tijdens de eerste sessie aankomen. Weggaan en nog terug naar andere aangevoerde stekken? Ik zit wel lekker hier en ergens kan ik me niet voorstellen dat er niets ligt. De intuïtie klopt maar weer eens, uit het niets begint de pen te leven. Komt omhoog, gaat plat en dobbert dan rustig van de stek weg. Na aanslag alleen gewicht wat traag mijn kant uitkomt, geen gevecht, geen trekken of rukken, alleen een log zwaar gewicht dat langzaam dichterbij komt. Dacht ik te starten met een blank, start ik met een ouderwetse polderbuffel; weelde. Tranquility en intuïtie, ze koppelen voor mij goed, draaien als een dubbel helix in elkaar, onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Als alles dan samenkomt, stekkeuze, geduld, aanbeet en vis dan kan ik daar wel weer even een tijdje op teren. Is ook noodzakelijk omdat kort in het nieuwe jaar het ineens echt winter is, best ook wel een periode achter elkaar. Daarnaast past het nieuwe ritme me nog niet helemaal. Lees; agenda is op de nieuwe vrije dag nog gevuld met werkafspraken en op andere momenten komt het er simpelweg niet van. Ook nog dat vreemde verschijnsel wat ik wel vaker beleef zo aan de start van het jaar; moet er een beetje ingroeien. Zoveel polders, zoveel plannen. Kan ze nooit allemaal tot uitvoering brengen, moet keuzes maken. Keuzes die ik eigenlijk niet wil maken, tenminste niet op het niveau dat ik mijn visserij vernauw tot vaste plekken op vaste momenten. De keuze voor een plek moet als het even kan op intuïtie. Ik wilde eerst "moet me komen aanwaaien" typen maar dat dekt de lading niet. Ik denk er wel over na maar ook niet teveel. Moet weten hoe het buiten voelt, dat mixen met wat ik al weet en wat ik te weten wil komen en dan pluk ik een polder uit die oneindige rij van wat wij stekken noemen. Gouda is vanaf het moment dat Hans me er voor de eerste keer op sleeptouw nam verbonden aan mijn wintervisserij. Het gaat me er meestal goed af. Op dat overzichtelijke singelsysteem ben ik, samen met Hans, langzaam stekken aan het decimeren. Steeds duidelijker is het beeld waar die vis zich in de winter ophoudt, welke plekken de voorkeur hebben. Na in de eerste jaren vooral de bruggen en woonboten als potentiële plekken te hebben aangemerkt zijn nu de overhangende bomen en struiken aan de beurt. Voor mij is die takkenvisserij nieuw. Heb me toch wat doodgestaard op de "hardere" winterschuilplaatsen en heb daarmee, vermoedelijk, goud laten liggen. Laten liggen tot nu toe want nu ik anders naar de takken en struiken ben gaan kijken gaat er een wereld open. Na die koude periode is het zo'n takkenstek die me een uitzettertje oplevert. Los ook nog iets zwaars onder een brug, waarschijnlijk op een lijnzwemmer geslagen. Voor die takkenstekken maar ook andere plekken waar het gebruik van mijn vertrouwde CJW van 1,5lb soms als "te licht" begint aan te voelen, heb ik mijn penhengelarsenaal uitgebreid. Mijn keuze is gevallen op een Century Armalite 2lb, 3.95m. Altijd een feestje om nieuw speelgoed te ontvangen. Is al een aantal keer mee geweest maar helaas nog geen aanbeet en dus nog geen echt gevoel. Tot nu toe neem ik mijn oude Classic Baitrunner van Shimano mee maar denk dat ik uiteindelijk de Penn Sargus 4000 eronder ga hangen, moet alleen dan nog even een nieuwe lijn voor erop kopen. Met zo'n nieuwe hengel direct allerlei ideeën voor stekken die ik tot nu toe bewust uit de weg ging. Wellicht kan het nu wel? Tijd zal het leren. Hieronder één van de takkenstekken die ik er de aandacht mee wil gaan geven. Op de foto is duidelijk te zien dat we alweer wat verder in het jaar zitten, licht neemt toe en daarmee ook de activiteit van de karper. Dat actiever worden merk ik als ik voor werk van de ene naar een andere locatie fiets. Kom langs een lange sloot die ik al eerder in verband bracht met karper. Het is net februari en tijdens mijn fietstocht zie ik vis azen alsof het april is. Wuivende staarten, wellingen, rollende exemplaren. Allemaal klein, kan niet anders in dit ondiepe poldertje en de vermoedelijk enorme bezetting.
Een paar dagen later ben ik terug, heb het meest tegenovergestelde van die nieuwe hengel mee. De Drennan Alcolyte Ultra. Dunnen lijn, minipennetje en haakje dat in één maïskorrel verdwijnt. Ik beleef een lekker middagje poldervissen. Aanbeten bij de vleet en een hele rij aan kleine krachtpatsertjes. Heerlijk om plekken te hebben die karpervissen tot eenvoud terugbrengen. Bonkende spierbundeltjes op die boterzachte hengel. Kop is er voor dit jaar alweer meer dan behoorlijk af. Terwijl ik dit typ in een week tijd alweer voldoende karperavonturen beleefd om er meteen een tweede blog van 2024 uit te gooien; doe ik lekker niet, dat komt wel weer. Voorlopig eerst lekker doorvissen gedreven door een vroeg in het jaar penvisflow. Schrijvend in mijn logboekje zie ik dat het bijna vol is. Vanaf 2019 staat alles erin wat ik belangrijk vind. Tijd om een nieuwe te kopen en nieuwe jaren toe te voegen. Op het moment dat ik erachter kom is dit jaar alweer bijna om. Oeh, wat is dat weer snel gegaan. Seizoenen die in elkaar overgingen met de daarbij horende polders en aanpak. Ik las ook even terug in mijn oude blogs van decembermaanden. Eind 2021 gaf ik aan in 12 systemen te hebben gevist. Logboekje laat zien dat het er dit jaar 29 systemen door mijn vingers zijn gegleden. Met een systeem bedoel ik een afzonderlijk bemalingsgebied. Op 22 van deze 29 systemen ving ik karper. Pff, wat een reikwijdte, wat een weelde. Waar het eigenlijk de bedoeling was me wat meer op dezelfde systemen te gaan concentreren is dit jaar eigenlijk het tegenovergestelde gebeurt, meer plekken dan ooit waar ik lekker mijn ding heb gedaan. Eind november ineens een dip. Droogte in karpers en droogte in tijd. En ondanks alle kennis, ondanks alle ervaring gaat het dan toch een beetje knagen. Het zit ook even ouderwets tegen. De ene keer gooit bemaling roet in het eten, de andere keer stortbuien en zelfs een keer ijsvorming. Die laatste was ik echt ziek van. Voorgevoerd op een plek waar altijd wel wat kan, vol hoop terug in het donker, ingooien en vastliggen op het ijs? Heb mijn meegenomen koffie er maar even lekker opgedronken, toch even buiten. Eén van die 29 systemen wil ik deze winter ondersteboven keren. Al te lang geen grip op waar de vis in de winter ligt maar met voortschrijdend inzicht van de jaren, wegstrepen van plekken die het in ieder geval niet zijn, blijven er een aantal aantrekkelijke plekken over. Vroege ochtend op pad, Is nog donker als ik aankom, ik heb geen licht nodig om te zien dat de bemaling erop staat. Dat is meteen een kruis erdoor, stekken die ik wil bevissen liggen allemaal aan de overkant. Uitstaande lijn en stroming gaan niet samen. Ik schakel, met moeite. Andere polder aanvoeren dan maar. Als ik een paar uur later terug rij toch nog even op het beoogde systeem kijken. Nog steeds bemaling. Dan maar de aangevoerde stek; niks. Wat nu? Toch nog een keer bij dat systeem langs, nee hoor nog steeds bemaling. Als laatste redmiddel een poldertje wat er tussenin ligt. Ook een plek waar ik niet eerder wintervis ving. Met de wind kan ik mooi een duikertje ingooien. Zonnetje komt door, pennetje hupt op de golfslag en ik wacht rustig. Geen voorteken, gewoon een aanbeet uit het niets. Ja zeg, karper! Lange dril, sterke vis die van geen opgeven weet. Ik had er naar uitgekeken, wintervissen vangen. Hoewel, wintervissen, kun je daarvan spreken met huidige temperaturen? Ik vind van wel, watertemperatuur is gewoon onder de waarde waarop de vis echt actief is en het weinige licht per dag doet ook een bijdrage aan passiviteit. Waar ze dan vinden? Waar liggen die karpers in de koudere maanden? Door de tijd heen heb ik een paar overtuigingen gekregen die me te vaak vis hebben opgeleverd om van "toeval" te spreken. Ieder systeem wordt bemalen, ok, een enkeling niet, die stort over in een ander systeem dat wel bemalen wordt. Hoe dichter bij het gemaal hoe groter de kans dat een onderbreking een winterstek is. Een duiker, een versmalling, een brug; wat dan ook. Zet er maar een vinkje achter, meestal is dat gewoon raak. Diepere plekken in de ondiepe polders, zeker met enige beschutting van bomen of struiken voor de koudere windrichtingen, ook eigenlijk altijd wel topplekken. En tsja, laten die twee nu vaak samengaan; achter een versmalling kort zal altijd een uitgesleten kuil liggen. Peilen maar, wat is het diepste punt, hoe verloopt het talud, waar kun je met bemaling nog vissen (oftewel, waar ligt de keerstroom?). Watersysteempje in de buurt. Kom er aan het einde van een voerbeurtje langs. Had die dag eigenlijk totaal andere gedachten maar de harde wind maakte dat ik het voer simpelweg niet op de plekken kreeg waar ik zou willen. Nu dus een fietstocht langs water van lang terug. Industriegebiedwater op randje polder. Struinde er twintig jaar geleden en toen zwom er mooie vis. Al meerdere jaren gedachte om de lage brug kort voor het gemaal te bevissen. Kwam er niet van, nu wel. Ik voer bij de kant waar die onafgebroken harde wind al dagen golven naar binnen blaast in dat diepe gat onder de brug. Daarna terug langs dat watersysteempje, bemaling erop, zal is niet. Bij een eilandje met struiken een u-bocht, met versmalling, kort erachter een t- splitsing. Na een wat hardere stroom valt hij na de u-bocht weg. Alles omzoomd door hoge bomen. Einde dag op de fiets afpennen. Bij de diepe brug een misser en daarna niks meer. Na de u-bocht krijgt pennetje nauwelijks de kans te gaan staan. Ja hoor, ze liggen er! En zo kom ik eind december in een stroomversnelling. Keuzes kloppen en vangen is ineens weer een vanzelfsprekendheid. Even terug naar die winterplekken. Er zijn uitzonderingen, uitzonderingen die ik zelf soms niet begrijp? Een vis heeft vinnen, dat weten we. Tegen de stroom in is vervelend, vinnen worden een kant uitgewerkt die de vis niet prettig vind, ligt liever dus met zijn snuit tegen de stroom in, borst en buikvinnen worden niet tegen zijn wil in weggeduwd. Lang, smal kanaaltje. kort voor de overstort een diepe duiker, kan toch niet anders dan dat ze in dit kale stuk daar liggen? Voor de zekerheid wel wat extra stekken gewoon op het midden van de sloot. Nooit helemaal gewoon, op plekken waar ik eerder vis ving. Paar uur later terug, niets bij de aangevinkte winterstek. Op de stek verst van die duiker zet ik na anderhalf uur onafgebroken natgedruppeld te zijn de pen neer. Wind in de rug dus regen is te doen. Toch ben ik er eigenlijk wel klaar mee. Nattige kou die langzaam je lijf intrekt. Geef me dan maar een echte koude dag met zon; veel lekkerder. Weer huppelt dat pennetje uit het niets weg. Lange trage dril en dan poseren met zoveelste pareltje van het jaar; ongeëvenaard mooi toch? Na bovenstaande vis duiken we de kerstdagen in. Op eerste kerstdag in alle vroegte voeren bij het u-bochtje. Weer bemaling, ook nog als ik een paar uurtjes later terugkom. Moet pennetje wisselen. Daarna zoeken naar evenwicht tussen overdiepte en lijn uit het water (maar die wind!) zodat de stroming de boel niet meesjort. is altijd even puzzelen maar het kan, ook met een nog steeds vrij lichte pen (0,8gr). Wel een pen met bijna geen drijflichaam, in de stroming zorgt een drijflichaam, zeker als het een laaggeplaatst drijflichaam is, dat de pen van het stoppertje wordt weggedrukt en dat wil ik niet! Na wat bijstellen staat het naar tevredenheid. Al snel eerste signalen van azende vis. Na minuut of tien een eeuwig durende opsteker, slaan maar, aas is genomen en de vis zwemt de met de stroom mee, overdiepte wordt opgeheven. Zwiep en weer eens raak. Vis nog een paar potentiële stekken af maar heb met alle voorbereidingen voor het kerstmaal niet veel tijd, niet erg, buit al binnen! Kijkend naar afgelopen periode toch wel de mooiste aanbeet. Dat spelen met ruimte, lood, lijn ten opzichte van wind en bemaling en dan die aanbeet die maar duurt en duurt. Zeldzaam beeld van afgelopen periode; poseren in het zonnetje! Dat systeem van vroeger wil ik nog wat mee. Ben benieuwd wat er van het bestand over is? Na de kerstdagen einde middag maar weer tegen die wind inploegen; lekker hoor. Ik voer de brug aan beide kanten aan en ben in de vroege avond terug. Binnen een uurtje pak ik weer in. Op beide kanten is binnen kortste keren de pen weg. Overduidelijk nieuwe vissen, uitzet vis. Nou, dat is een mooie binnenkomer. Ligt op tien minuten fietsen dus zal er komend jaar wel wat tijd gaan doorbrengen! En zo rommel ik naar het einde van het jaar. Op één van de laatste dagen een samenzijn met Hans en Michael. Hele dag met elkaar op sjouw. We vangen niks! Hebben wel een lekkere leuterdag met elkaar.
Nu, typend op de laatste dag van het jaar, voel ik rijkdom, rijkdom in met wie ik vis, waar ik dat kan doen en wat er zoal boven water verschijnt. In januari snel maar een nieuw logboekje scoren, nog zoveel plannen en ideeën! Voor alle meelezers; fijn dat jullie weer meelazen, voor jullie het allerbeste in 2024, tot ziens! Ik sta op het pontje en kijk om me heen. Gure dag, wolkenflarden scheren voorbij, wind jaagt het water op. Verder op splitst het water. In het midden een landtong en steenstort. Zou je mooi kunnen zitten, hengeltje links, hengeltje rechts. Vis moet er langskomen toch? Mijn gedachten nemen een wapper, hoe weet een karper die van het wijde stuk komt of hij rechts of linksaf wil? Weet hij dat of is het toeval welke kant hij uitgaat? Hoe navigeert een karper, hier op de boezem maar ook in de polder? Weten ze waar ze zijn, herkennen ze plekken? In "Karper in zicht" spreekt Rob Schneider (2020) over de stad onder water. Mooie metafoor! Maar hoe ziet die stad er werkelijk uit? Zijn er snelwegen en zijpaadjes? In de zomer zie je weleens een open spoort tussen een begroeide sloot; een echte waterweg. Dat is een zichtbare, onder water zijn er vast meer. Bovenstaande vis werd in een smal kanaaltje strak onder de kant gevangen. In welke mate heeft de karper een kant nodig om van A naar B te komen? Zeker in water met weinig doorzicht geeft het een duidelijke richting aan, alsof je verdwaald bent in een grot; volg een kant en je komt er als het goed is uiteindelijk uit. Maar of ze die kant nodig hebben? Vaak genoeg zie ik karper in smalle sloten keurig in het midden zwemmen. Hoe doen ze dat, hoe houden ze koers? Obstakels hebben een aantrekkingskracht op karpers en karpervissers. Iedere onderbreking van de kant is een potentiële plek waar ze zich kunnen ophouden. Rietkraag; stek, bruggetje; stek, duiker; stek, overhangende struik; stek, zijslootje; stek. Zo kijken we toch? Maar hoe kijkt die karper? Weet hij als hij dat bruggetje gepasseerd is waar hij zich bevindt? Heeft hij die overhangende rij struiken nodig om te weten dat niet veel verderop die diepe kuil in de kant ligt? Zomaar een dag, naja, zomaar, een zomaar zondag. Zondag is visdag. Langgerekt water. Weinig bochten. Geen zijsloten. 1 brug, 1 duiker en een hek. Een hek; ja een hek wat deels boven de kant hangt. Ik ben net na eerste licht aanwezig om te voeren. Water is kouder geworden, zal de vis zich al verzamelen? Als ik naar deze kale sloot kijk dan is de duiker en net rechts daarvan een kuil bij een oppomp installatie mijn keuze. Ik maak vijf stekken. Trap met de wind in de rug naar huis, ontbijt en rij daarna terug. Het verbaasd me enorm maar in de hoek bij de duiker en de oppomp installatie geen enkel teken van leven? De verst van de duiker gelegen stekken zijn de stek bij het hek en een stek over wat armertierige kleine lelieblaadjes heen. Die lelieblaadjes zijn ook een uitzonderlijke onderbreking van deze kale sloot. Bij het hek komen al snel belletjes omhoog. Niet veel later een niet te missen aanbeet. Na aanslaan zie ik het direct, draad is om het tweede oogje geslagen? PATS; klaar. Snap er niks van. Niet hoe dat draad eromheen kan slaan en niet dat ik hier pas de eerste actieve vis tegenkom. Waarom zo ver van de enige plek die ik met dikke letters als "winterstek" heb genoteerd? Het is niet de eerste aanbeet bij dit hek. Sterker nog, tot nu toe heb ik iedere visbeurt in deze sloot karper bij het hek gehaakt. Gek genoeg op het stuk ervoor nooit een aanbeet, bij het hek wel? Toeval? Hoe navigeert die vis; heeft die dat overhangende hek nodig? Nee toch? Zo wat gedachten die door mijn hoofd gaan als ik opnieuw optuig en niet veel later het pennetje over dat lullige plompenrandje heen zet. Ook hier snel een aanbeet en nu wel raak. Tweede rondje zelfde beeld, drie stekken niets, bij het hek een misslag en golf, bij plompenrandje weer een prachtexemplaar. Waarom ligt die vis op dit deel van die sloot? Waarom precies op DIE plek? Onderwater geen andere structuur; relatief ondiep water en met enige warmte veel wier. Is het dan toch dat hek en dat plompenrandje? Ik snap er soms helemaal niets van? Ik heb het vaker gezegd; schotel een penvisser een polder voor, negen van tien kiezen op het eerste oog dezelfde stekken. Stekken vooral geselecteerd op wat we zelf, boven water, waarnemen. Al die eerder genoemde onderbrekingen zijn voor ons als penvisser interessant. Kijk, een brede sloot onderbroken door een smalle duiker, hoe je het ook wend of keert die vis moet door die duiker heen wil hij van A naar B komen. Omdat die duiker zo smal is moet die vis ook wel je voer tegenkomen. Op dat brede stuk, aan beide zijden van de duiker is het maar de vraag of de vis die aan de overkant zwemt ooit op jou voerplek onder je eigen kant uitkomt. Dat is het makkelijke aan smalle poldersloten, die vis komt het voer wel tegen. Nu zijn er ook veel bredere sloten en dan moet je dus al aan de goede kant zitten. Niks zo frustrerend als aan de overkant de ene na de andere vis te spotten terwijl op je eigen kant de stekken verlaten lijken te zijn. Nieuw, oud water; hier ben ik lang niet geweest zeg! Water is poepbruin zoals ik het ken, stroomt ook hard, bemaling vol erop. Ik ben vroeg, is nog donker. Omdat ik er vaker ben geweest durf ik wel in het donker te voeren. Lang verhaal kort; verkeerde kant gekozen. Zag er zo aantrekkelijk uit. Natuurvriendelijke oever, veel planten en begroeiing. De kalere kant slechts 1 stek. Daar kwam de enige aanbeet vandaan maar door de dag heen zag ik ook enkel op die kant de activiteit. Zo kan je eigen eerste gedachte je maar goed bedriegen. Waarom deze kant? Geen wandelpad, zou dat helpen? Over de hele lengte wat overhangend riet en meer diepte onder de kant. Zeg het maar, naast die eigenschappen op het oog een veel saaiere kant? Die bemaling is wel een dingetje de laatste weken. De hoeveelheden water die naar beneden zijn gekomen, zijn ongekend. Wat een natte boel. Voor mijn gevoel zijn gehele watersystemen ververst door de hoeveelheid neerslag. Temperaturen zijn ook steeds gemiddeld waarbij vooral het weinige verschil tussen dag en nacht opvalt. Afnemend licht en toch ook echt wel een teruggang van watertemperatuur zullen de vis trager maken maar in de huidige omstandigheden heb ik het idee dat er nog vrij veel rondgezwommen wordt. Die continue bemaling zorgt er al voor dat de vis moet bewegen om stil te liggen, dan wordt er ook energie gebruikt en dus moet er gegeten worden. Dat laatste is natuurlijk veel minder van nature aanwezig. Dagje stadvissen met Hans. Hans uit Zeeland welteverstaan, organisator van de Middelburgse penvisdagen. Ikzelf kon dit jaar niet aansluiten. Op de tweede dag dat iedere penvisser in Zeeland welkom was werd toevallig ook de penvisdag in Gouda gepland. Hans baalde daarvan, wilde graag in Gouda vissen. Komt wel een keer appte ik hem, in de zomer is pennen in Gouda lastig door de hoeveelheid brasem. Ik nodig je wel een keertje in de koudere periode uit. Belofte maakt schuld en zo schudden we elkaar half november in alle vroegte de hand. Zowaar is het een koudere nacht geweest, aangename frisheid. Op pad door de stille stad. Kletsend over penvoertjes, manieren van vissen en al dat soort dingen. Kijk; dat is dan weer interessant; Hans heeft een totaal andere aanpak dan ik heb qua voeren. Altijd leuk om te horen hoe iemand door de tijd heen zijn eigen rotsvaste overtuiging heeft gekregen. Wat een stad om te vissen, elk hoekje ademt "zet je pen neer" uit. Met de voorkennis opgedaan in afgelopen jaren decimeer ik het water zorgvuldig. Toch zitten we al snel op een stek of acht de man. Meer dan genoeg. Het begint taai en traag. Weinig beweging, bijna niets zelfs. Andere Hans komt buren, Hans ontmoet Hans. Nog meer karpergeklets. Over de 89 karpers die op de laatste pendag in Middelburg eruit kwamen maar vooral dat er dan nog steeds een aantal mensen niets vangt? Mensen die ook met tijd en aandacht, naar ik aanneem, hun stekken die dag hadden aangelegd? Precies Die plek (niet). We hobbelen naar nieuwe stekken. Hans hangend op de brug turend naar het pennetje naast de peiler. Ik wees hem die kant aan, voor mij een bijna altijd raak en dus een "op DIE plek" stek. Hans pakt ook de andere kant van de brug; sla ik vaak over, ondieper en eerste paar keer geen vis gevangen. Zal je altijd zien, binnen kortste keren vertrekt daar zijn pen en niet lang daarna een wat verbaasde spiegel op de kant. Iets verderop verzilver ik mijn enige karperaanbeet van de dag. In tegenstelling tot Hans zijn vis heeft deze er zin in. Stoombootje wat niet van stoppen weet. Op de kant een magnifiek exemplaar. Later vangt Hans naast "mijn" peiler nog een tweede karper. Oja, tussendoor een paar brasems. Welgeteld komen de vissen die middag van vijf van de pak hem beet twintig stekken. Stekken kort in de buurt van elkaar. Juist: in DAT gedeelte, op DIE plek(ken). Kleiner maken en decimeren, grote delen water achter je laten omdat het er toch niks is, je richten op daar waar ze liggen. Ook gevaarlijk; het kan zomaar weer anders zijn. In het boekje "Vissen op karper" (1985) heet één van de bijdragen van Nico de Boer "Boerenkarpervissen is 'watersense'. Watersense, interessant woord maar vooral een interessante eigenschap. Het is jammer dat de Boer in het artikeltje uiteindelijk niet heel veel verder komt dan een opsomming van wat, op het oog, interessante stekken kunnen zijn. Dan ben ik weer terug waar ik het een paar paragrafen geleden over had; dat penvissers negen van de tien keer dezelfde stekken, op het oog, aanwijzen. Watersense, en volgens mij bedoelde de Boer dat ook maar komt het in het artikel er niet zo uit, is een verder reikende eigenschap. Het gaat wat mij betreft om voelen en voorvoelen op welk moment de vis op welke plek geneigd zal zijn langs te komen en/of te azen. Het gaat om het verlengen van je blik vanuit die zichtbare obstakels naar de structuren onder water; het in beeld krijgen van die stad, waar ligt het fastfoodrestaurant? Watersense is iets wat sommige mensen vanzelfsprekend hebben, dat is soms zelfs zo vanzelfsprekend dat ze zelf niet weten waarop ze hun keuzes baseren maar wel altijd de juiste maken! Watersense kun je niet vanzelfsprekend ontwikkelen, dat weet ik ook zeker, het kan wel maar lukt niet altijd. Watersense en de manier waarop die karper zijn keuzes maakt, zwemt, navigeert hebben direct met elkaar te maken. Kun je met de continue veranderende omstandigheden je verplaatsen in die onderwaterwereld en nadenken over wat dat van jou vraagt, vraagt qua plek, hoeveelheid aas, soort aas en al die dingen. Niet perse uitgaan van alles wat zich eerder heeft bewezen, misschien soms ook dat wat zich nog niet bewezen heeft? dat verlengen van je blik naar onder water vraagt veel vissen, veel je pen neerzetten en begrijpen hoe onderwaterstructuren zich vormen ten opzichte van, onnatuurlijke of natuurlijke, stroming en obstakels. Waar liggen de kuilen, waar liggen de ondieptes. Waar verzamelt zich bagger, waar is het harde stuk en vooral wanneer heeft de karper waar behoefte aan? Hit or mis plaatsen zijn hierin eigenlijk wel het interessantste; wat zijn de verschillen tussen hit en mis en kun je die koppelen aan gedrag van de karper? Het is een thema wat me bezighoudt. Plekken waar ik vaak vang maar ook zo vaak niet. Wat maakt dat? Na dagenlange regen een drogere dag. Ik ploeter in de ochtend door de modder op het boerenerf en een soppend weiland. Water is stil, bijna in zichzelf gekeerd, wellicht om even tot rust te komen na alle beweging. Beweging van wind en bemaling. Het staat hoog en is bruin. Op de waterkruising zie ik wat troebelere lijnen; gemaal is aan geweest verteld me dat, sediment uit de zijsloten. Ik voer op de plek waar ik weet dat het water stopt, stopt als de bemaling er is. Het water stopt daar omdat het verderop door een duiker wordt heengeperst, kort daarvoor van links en rechts de zijsloten een stroom veroorzaken, de stroom uit de wetering recht tegenover de duiker mindert daardoor. Het is gek, als ik terugloop weet ik dat het hit wordt. Ik voel, ruik en proef het. Vier uur later heb ik gelijk gekregen. Gemaal was aangeslagen, pennetje stond prachtig op dat luwe deel te murmelen, werd soms even opgepikt door de stroming. Veel beweging, lijnzwemmer na lijnzwemmer. Twee keer sla ik mis, twee keer sla ik raak. Ze lagen op de verwachte plek. Tot slot, zo'n blog komt niet vanzelf tot stand. Schrijven, schrappen, herlezen; dat werk. Na weer herlezen twijfel; wat wil ik nu zeggen? Kan ik dat idee van watersense niet wat meer duiden? Wat heeft iemand anders aan hoe ik het hier omschrijf? Tsja, kan niet anders zeggen dan dat dit is wat ik erover kan zeggen, voor de rest kun je het beter zelf ontdekken, exact zeggen hoe en wat leert je geen watersense krijgen!
Ergens dit jaar schreef ik een blog met de titel "In het diepst van de ziel weerspiegelt het verlangen". Als ik maar weer eens een polder inwandel houdt die zin me bezig. Diep? Hoe diep? Ben ik diep genoeg gegaan, en, wat is dat dan? Ergens in mijn leven ben ik penvisser geworden. Niemand duwde me die kant uit, ik koos zelf mijn pad en ben slingerend, zonder ooit de pen uit het oog te verliezen, nu hier. Hier waar ik wil zijn. Het nieuwe onderkomen van Hans, rijtje visboeken, drie vissermannen en verhalen. Luisteren, begrijpen en betekenis geven aan maar vooral begrip en (h)erkenning. Waar begon het ooit voor jou, dat gevoel, ongeacht op welke manier je nu op welke vissoort vist? Flarden uit een mensenleven. Twee jaar terug tijdens een voorjaarsvakantie in eigen land een bezoekje aan Enkhuizen met mijn gezin, de geboortestad van mijn vader; ja dat zijn dus roots. In een zijtak van de haven verzamelt zich de paaigekke brasem uit het IJsselmeer. Ik zie een exemplaar dat me terug doet denken aan een uitspraak van Jan B. de Winter in zijn "Karpervissen", iets met "stel" en "ooit"; als je het niet weet waar ik het over heb, zoek maar op. Niet veel later lopen we de eerste ring van de stad uit naar de straat waar mijn opa woonde en vader opgroeide, huizen zijn gemoderniseerd maar de vaart ligt nog voor de deur. Dat was de plek waar het begon. Een vierdelige vaste stok, gok 14/100e en een groen dobbertje met een oranje punt. Of de belletjes ermee te maken hadden is achteraf de vraag maar als me iets haarscherp voor de geest staat zijn het die belletjes die naast dat oranje naar boven kwamen en niet veel later het wegzakkende dobbertje en een ruisvoorntje aan de haak. Dat was waar ik aangeraakt werd, dat was waar in het diepst van de ziel het verlangen ontwaakte. Het is altijd bij me gebleven en als ik deze ochtend mijn vallen zet weet ik dat het goed gaat komen. Her en der liggen al schuimdelen, de ochtend is er één in ruste; een echte zondagochtend. Als ik terugkom al snel een eersteling en niet veel verderop schuim op een stek. Ik zak op mijn knieën in het natte gras. Uit mijn jaszak pak ik een klein bakje en open het. Zonder te kijken vinden mijn vingers drie maïskorrels, ik schuif ze op de haak. Ik gooi ruim over het schuim, vlotte beweging met de top onder water en wetende hoeveel draad er tussen aas en stoppertje zit laat ik de drie korrels fluweelzacht neerzakken op de rand van modder en klei. Ik kijk, is de vis verstoord? Nee, aast gewoon door. Het gaat vlot, binnen een paar minuten een opsteker en wegglijder. Tweede vis van de dag, mag het zo blijven? Het is een polder met een verhaal, zoals alle polders verhalen herbergen maar deze polder heeft een persoonlijk tintje. Op die avond bij Hans, samen met Michael praten we over onze oorsprong, niet alleen qua vissen maar dat heeft natuurlijk wel de nadruk. In deze polder vond ik mijzelf terug. Na me blind te hebben gestaard op penvissen op de Rijn (te moeilijk) en sierwateren in mijn woonplaats (te makkelijk), na een jaar of twee geen penhengel te hebben aangeraakt kriebelde het. Dit was onontgonnen gebied, voor mij althans. Ik zette mijn vallen en ving na een echte polderschub een topspiegel. Belde mijn huidig vrouw, toenmalig vriendin. om foto's te nemen. Terug wandelend kwamen we een jonge frisse Hans tegen, wachtend op voorjaarszeelten. Ik wilde de rest van mijn leven wel in die polder doorbrengen. Kon me niet voorstellen dat er iets mooiers was. Helaas, polders komen, polders gaan. Het bestand was op zijn top toen ik er viste en wat ingrepen vanuit het waterschap maakte het tot een dood water, dat nu gelukkig nieuw leven is ingeblazen en waar ik dankbaar gebruik van maak, herinneringen van toen koppelend aan momenten van nu. Simpelweg om die reden, dat er polders afvallen, ieder jaar de uitdaging nieuwe plekken te ontdekken. Mooist zijn de echte onontgonnen gebieden, bestaan die nog, nou, soms loop je weleens ergens tegenaan. Ik ben in de gelukkige omstandigheid dat mijn werk zich in een straal van een ruime tien kilometer om mijn woonplaats afspeelt, dat maakt dat ik vaak de fiets pak. Onderweg naar een locatie altijd die diepe polder met dat roestbruine water. Kwam er al vaak voldoende karper tegen. In het voorjaar een avondje proefdraaien op de centrale vaart. Her en der springende vis maar geen aanbeten. Mooiste delen van de vaart liggen langs de weilanden. Week erop terug, stoute schoenen aan en aan de boer vragen of ik zijn land mag betreden. Ja, mag. Hij is wel verbaasd, er wordt eigenlijk nooit gevist? Dat is mij ook opgevallen, nergens een teken van; maagdelijk? Dat zal niet maar de concurrentie zal laag liggen. Onlangs er voor de tweede keer heen geweest. Na een lange ochtend weilandwandelen en penstaren vermoedt ik weer met een blank af te sluiten. Raar, meerdere polderkarpers zien springen, geen hengeldruk maar op de stekken geen sjoeche? Ik probeer het in het laatste half uurtje nog even bij het bruggetje. Kleine beweginkjes, witvis? Na lang wachten een oertrage wegloper en zowaar een eerste polderschub van het water. Wat fijn, een hier geboren en getogen vis, waarschijnlijk nooit eerder gevangen. Zo'n polder voor je alleen, een wilde vis en een even doorkomend zonnetje is een combinatie die voor mij niet te weerstaan valt. Eind september een vrije donderdag in het verschiet, moet alleen in de ochtend even iets voor werk afhandelen. Hans is al ter plaatse, eerste berichten zijn niet perse hoopgevend; twee polders en geen aanbeten. Als ik richting tien uur aankom staat Hans al te wachten. Samen lopen we de lange tocht door het weiland, eerste keer vandaag, stappenteller gaat weer overuren maken. We voeren al kletsend een eerste deel van de polder aan, bekend deel, we weten wel hoe en wat hier. Teruglopen, stukje rijden, praatje met de boer en volgende weilandentocht. Hier komen we minder vaak, waarom eigenlijk? Met wat ruimer voer hier ook een stapel stekken. Met al het heen en weren, kletsen, hengels optuigen ligt het voer in de eerste polder al ruim anderhalf uur zijn ding te doen. Ik heb nauwelijks mijn pen op zijn plek gezet als ik in mijn rug iets hoor zwiepen; Hans slaat raak. Rustige dril. "Kleintje" zegt Hans, valt reuze mee op de kant. Daarna lachstuipmomenten als de koeien de fotosessie verstoren. Nadat we ze rustig hebben "weggejaagd" kan Hans zijn plaatjes schieten. Niet veel later is de rust teruggekeerd, we lopen naar de volgende stekken. Ik positioneer mijzelf op de kop van het plasje. Hoe vaak zat ik al hier? Hoeveel vissen heb ik zien rollen als ik vanaf hier over het plasje keek? Altijd op dezelfde plekken, geen toeval natuurlijk. Ook altijd op dezelfde lijn, de lijn waarop ik mijn voer heb gestrooid. Fijn dat we wat uit de zomer zijn, met wat wind en bewolking blijft de vis overdag goed actief. Zo ook nu weer, keer op keer zie ik vis draaien. Pen staat rustig te kabbelen. Er zal witvis op de stek liggen maar de kikkererwten laten ze met rust. Doordat ik hier zeker een meter of tien uit de kant vis is het voer verspreidt terecht gekomen. Vis zal moeten zoeken en het zal, als er karper op ligt, waarschijnlijk langer dan gebruikelijk duren voordat er een aanbeet volgt. Uit het niets wordt de pen weggetrokken. Ik gris naar mijn hengel, slaan hoeft niet meer, met een grote kracht wordt de lange stok dubbelgevouwen, slip reageert en de vis begint aan een opmars. Pakt meter na meter lijn, pas na een meter of zestig stopt de eerste run. Een zwaar trekken, log en traag gaat het. Ik win langzaam lijn terug. Keer op keer ploegt de vis weer weg. Hans vergezeld me, samen zien we dat ik machteloos ben. De vis doet wat hij wil. Ik spreek mijn vermoeden hardop uit: "valsgehaakt". Blijkt te kloppen, stuurloos spiegelbeest wat met heel veel moete op de kant komt. Vals gehaakt of niet, voor mij telt hij gewoon, wat een schoonheid, wat een strijd. We lummelen nog even door op het eerst aangevoerde deel. Zijn beiden erover eens dat we voor het mooie net te laat naar de later aangevoerde stekken gaan. Tussen vissen en voeren zit al ruim drie en een half uur; zouden de stekken niet leeg zijn? Als ik mijn eerste stek zie weet ik genoeg; er ligt voer, voer en vis. Geeft weer te denken; wat is nu de periode dat je stekken kunt laten, wanneer een handje voer meer, wanneer een handje minder? In die maagdelijke polder van eerder in deze blog ving ik de enige vis op een stekje waar ik niet had willen terugkomen. Ruim vijf uur nadat ik één handje voer had gestrooid ving ik die vis. Op andere stekken had ik ruimer gevoerd en na iedere ronde ook nog bijgevoerd. Op die plekken dezelfde minibewegingen als bij het bruggetje; lag er teveel voer, werd het haakaas niet gevonden tussen die honderden deeltjes? Op deze stek dus ook nog voldoende voer ondanks de lange periode tussen voeren en vissen. Ik zie drie bellenplakkaten. Twee schieten van de ene naar de andere kant, blijven wat aan de rand van de stek. In het centrum vormt zich een eindeloze hoeveelheid bellen, soms stopt het even maar iedere keer komt het ook weer op gang. Ik leg in het centrum in. Paar minuten later wordt de pen op sleeptouw genomen. harde, korte dril. Weer een plaatje op de kant. Als ik hem heb teruggezet nog steeds bellen op de stek. Zijn de verspringende, niet veel later onthaak ik de brasem waarvan ik al het vermoeden had dat die de verspringende bellen veroorzaakte. Dat was eind september, nu zitten we hard op weg in oktober. Komende dagen een koudeval, temperaturen waar we even aan zullen moeten wennen. Ik heb er wel zin in, vis zal nu snel richting winterstekken gaan maar nog goed actief blijven. Heb met allerlei nieuwe info een stapel nieuwe winterstekken waar ik erg benieuwd naar ben. Nu eerst die tussenperiode waarin het water echt gaat afkoelen maar de vis echt nog wel wil. Wat het gaat opleveren? Stay tuned!
|
Ik ben......Andries Hoekstra. Trotse vader van twee kinderen en getrouwd met een fan-tastische vrouw. Vanaf mijn 16e vis ik gericht op karper, ondertussen alweer 26 jaar. Vissen gebeurt tussen het familieleven door en daarom vaak 's ochtends vroeg, 's avonds laat of 's nachts. Andere blog's:Categorieën
All
Archieven
March 2024
Contact: [email protected]
|